Het is druk in de stad. Natuurlijk is het druk in de stad, het is de zaterdag voor kerst. Ik wil hier eigenlijk helemaal niet zijn. Maar ik moet even door deze volle winkelstraat, om bij de markt te komen.
Maan - Ze huilt maar ze lacht
Ik versnel mijn pas bij het overtuigend vals zingende kerstkoor. Een vader, moeder en twee kinderen lopen voor me. De moeder jaagt de kinderen op, ze heeft haast. Het meisje valt. De moeder kijkt geïrriteerd om. “Wat doe je nou! Kijk dan ook uit!” De vader helpt zijn dochter overeind: “Gaat het, liefje?” Het meisje huppelt verder aan haar vaders hand.
Op de markt vergelijk ik de prijzen van de drie bloemenkramen. Ik loop langs een gesprek tussen een marktkoopman en een klant. Als zij hem vraagt of hij nog iets leuks gaat doen vertelt hij dat zijn relatie net uit is en dat hij met kerst nog wat spullen weg moet brengen. Bij de volgende ronde die ik maak vallen woorden als: ‘toen gingen bij mij de lampjes branden’, ‘dan gaat het niet langer’ en ‘dochtertje’.
Ik hang mijn tas met bloemen aan het stuur. Met een vermoeid lijf hijs ik mezelf op mijn fiets en probeer weg te rijden. Ik laat een fietser voorgaan op het smalle fietspad, en ook een tweede gebaar ik dat ik ze vooral voor mag gaan. “Nee hoor,” zegt ze “ga jij maar.“ Ik glimlach en gebaar nogmaals dat zij mag gaan. “Nee echt,” zegt zij weer met vrolijke stem “jij mag hier ook zijn.” En met nog meer nadruk: “Jij mag er ook zijn!”
Ik waai deze weken met alle winden mee. Zegt de één ja, dan ga ik mee en zegt de ander nee, dan … En ondertussen probeer ik de één en de ander bij elkaar te brengen en vliegen de argumenten me om de oren. Als de één opeens nee zegt en de ander ja, draai ik rond als een tuimelaar.
Via Typhoon kom ik in aanraking met het gedicht De Herberg van Rumi.
Ik verwelkom angst, pijn en verdriet als vertrouwde gasten. De meer positieve emoties staan regelmatig voor een gesloten deur.
Inmiddels is de kerst voorbij en nadert het einde van het jaar. Ik heb een aantal pyjamadagen achter de rug. Mijn hoofd schiet alle kanten op. Maar genoeg gezeurd.
Ik ben met twee vrienden in een café. Achter de bar staat een prachtige viking. Als hij zich door de menigte heen wurmt raakt hij me veelvuldig aan en ik verbeeld me dat hij dat expres doet. Ik verbeeld me ook dat ik jong en aantrekkelijk ben en nog heel veel meer.
Zolang je nog kan fantaseren en verlangen is de hoop nog niet vervlogen.
Rumi - De Herberg