Het is lichtjesavond op begraafplaats Rusthof.
Bij de 1.135 oorlogsgraven zijn kaarsjes neergezet. Families leggen kerstversiering bij het graf van een dierbare. Op het centrale plein staan veel mensen in groepjes bijeen om glühwein te drinken, een kerstbal met een wens op te hangen in een boom, te luisteren naar een koor.
Ik voel me nogal een ramptoerist met camera en statief. Daarnaast heb ik helemaal niets met kerst en voel ik me meestal niet sociaal en gezellig.
Het flikkerende kaarsje strijkt langs de namen van de gesneuvelden. Opdat wij niet vergeten. Een indrukwekkend gezicht, die rijen met verlichte graven van hen die hun leven gaven. Veel mensen brengen ook een kaarsje naar een graf elders op de begraafplaats. Een ouder, een echtgenoot, een kind. Ik loop met mijn kaarsje naar René Gude, de inspirerende filosoof. De hoofdpaden zijn goed verlicht met kaarspotten, de zijweggetjes zijn echter donker en geheimzinnig. Griezelig. Ik kan René maar niet vinden en sta op het punt mijn lichtje bij Sofie te plaatsen, een graf dat ik tegenkom van een vrouw uit mijn geboortejaar. Maar een laatste poging brengt me toch bij de gezochte rustplaats. Daar sta ik dan, bij een sober graf. Een stenen rand, zijn naam, geboorte- en sterfjaar zijn er in bronzen letters op gespijkerd. Tussen de randen wat vaag groen en dode bladeren. Ik plaats het kaarsje naast zijn naam en loop weer terug naar de ingang. In de verte zingt het koor Stille nacht, het ontroert me.
Wat is dat toch? Ik denk er over na terwijl ik op de fiets naar huis rijd. Het dubbele van deze maand. Ik roep altijd dat ik een hekel heb aan kerst. En aan oudejaarsavond. En toch schiet ik vol als ik in de decembermaand door de straten fiets en de huiskamers inkijk waar gezinnen rond een tafel samen zijn gekomen. Mijn tegenzin is oprecht. Ik kan slecht tegen de verplichting, de beleefdheden, de voorspelbaarheid, de commercie van de kerstdagen. Ik word bijna misselijk bij het zien van de klok op televisie iets voor twaalf uur op 31 december. Waarom dan toch die emotie?
Terwijl ik mijn trappers ronddraai bedenk ik dat het dieper gaat dan die zogenaamde feestdagen. Als ik naar die gezellige huiskamertaferelen kijk word ik verdrietig omdat ik me er niet bij voel horen. Zoals ik me er nooit echt bij voel horen, in gezelschappen. Zoals ik me er vroeger thuis op oudejaarsavond niet bij voelde horen als om klokslag twaalf mijn ouders elkaar zoenden en mijn oudere broer en zus elkaar zoenden. Daar sta je dan op je beurt te wachten. Kennelijk heeft dat gevoel zich al van jongs af aan in mijn ziel gevestigd. En misschien is het dat wat ik in het leven doe. Op mijn beurt wachten.