De hele avond lijkt een vergissing. De lovende woorden lijken niet over mij te gaan, de kadootjes niet voor mij. Donderdag zal ik gewoon weer op het werk verschijnen.
En als ik zelf mijn woorden spreek ben ik een spreker, niet iemand die afscheid neemt.
Pas bij het echte afscheid, bij het laatste omhelzen, komen de tranen. Bij mezelf en bij anderen. Ik huil mezelf een weg naar huis. Het voelt als een grote fout, een enorm slechte beslissing. Bij dit bedrijf en bij deze mensen wil ik horen. Het is niet zo dat ik hier niet meer wílde werken, ik kón niet meer. Alsof ik de kanker heb laten winnen. Het voelt als falen. De argumenten waarop mijn besluit is gebaseerd staan nog fier overeind maar zijn verdrongen door bekvechtende emoties.
In de trein lees ik het boekje met tieltips van collega's. Hun lieve teksten over wat ik voor hen heb betekend botsen met mijn opgebouwde lage zelfbeeld.
Vandaag, de ochtend na het afscheid, doemt de nieuwe realiteit zwaar op. Ik hou van uitslapen, maar het idee dat ik dit nu iedere dag zou kunnen maakt me niet gelukkig. Het leven als één grote pyjamadag is geen aantrekkelijk vooruitzicht. Opeens vervalt mijn structuur. Twee dagen werken, en daarom heen plande ik andere afspraken, tieluitjes, hersteldagen. Mijn houvast is weg.
Natuurlijk zijn er plannen. Er staan ook al afspraken in de agenda. En natuurlijk is er hoop. Er is altijd hoop. Zeggen ze.