4 oktober 2018


Naast me zitten twee tieners hartstochtelijk te zoenen.
Ik zit op een koud stalen bankje in de stationshal te wachten tot mijn trein het station in rijdt. Tientallen mensen lopen langs, naar andere treinen, naar het werk. Sommigen ken ik inmiddels, of herken ik in ieder geval, maar groeten doen we niet. Jammer.

Ook niet de mensen met wie ik regelmatig een coupé deel. Het zou verplicht moeten worden, het maakt de dag zoveel leuker.

Jaren geleden kruiste ik op werkdagen bijna dagelijks het pad met een jongen. Ik liep 's ochtends iets voor achten van de fietsenstalling op het stationsplein naar de stationshal, hij kwam net aan met de trein en liep het station uit, op weg naar werk. Eerst was er oogcontact. Blij kijken met de ogen. Na dagen, weken, kwamen de mondhoeken erbij, ze krulden zodra we elkaar in het zicht kregen. Nog weer later straalden we, werd het krullen lachen. Kriebelde mijn buik, en werd het onschuldig stilzwijgend groeten minder onschuldig flirten. Verder is het nooit gegaan en dat is helemaal prima. Het maakt dat je blijer opstaat, die paar seconden van het langs elkaar lopen waren voldoende om de dag glans te geven.

Zo was er ook J. Ik zat regelmatig met hem in dezelfde trein. Hij keek over de hoofdsteunen uit terwijl hij muziek luisterde, en zo vonden zijn ogen mijn ogen. Eerst gleed zijn blik weg, daarna bleef deze hangen. Steeds langer hangen. En zo reisden we dezelfde weg, kijkend, lachend, blozend. Tot ik hem aan het werk zag toen ik met vrienden naar een concert was van Joe Jackson in Paradiso. Ik maakte met hen een weddenschap: de komende weken moest ik achter zijn voornaam zien te komen. Ik mailde met het bedrijf waarvan ik vermoedde dat hij daar werkte en kwam via een collega achter zijn voornaam. Ze vertelde me dat hij de aardigste man was die ze kende. Dat hij getrouwd was. Twee kinderen had. En een hond. De weken erna bleven zijn blikken minder lang hangen, hij leek gegeneerd. Soms kwam ik hem tegen, in de stad, met zijn gezin, en dan keken we snel weg. De betovering was verbroken. 

Er was ook G., hij werkte in dienst van Post NL en bracht de post op mijn werk langs. Hij vroeg mijn naam omdat hij die bij ontvangst moest noteren. Op een dag vroeg ik hem zijn naam: "Ik mag van mijn moeder niet met vreemde mannen praten." Daarna begon het blozen. Alleen het uitspreken van elkaars naam was al voldoende om mij van een rode kleur te voorzien. Mijn collega's plaagden me. Maar op een gegeven moment kwam hij minder vaak, zijn route wijzigde. Mijn route ook, ik werd ziek. 

En nu is er een conducteur die altijd meteen knalrood wordt als hij me ziet. Hij kijkt aandachtig naar mijn chipkaart, zegt dat hij door een beschadiging mijn geboortejaar niet meer kan lezen. Het is leuk, meer hoeft het niet te worden. Misschien vind ik dit nog wel leuker dan relaties, een beetje flirten, een beetje blozen, een beetje kriebelen. 

Dus daar zit ik dan. Op een bankje. Iemand uit te zoeken met wie ik oogcontact wil maken. Naast me zitten twee pubers hartstochtelijk te zoenen.