Dit klompenpad vlakbij Lunteren voert langs het Wekeromse Zand, een groot stuifzandgebied. In dit gebied zijn prehistorische vondsten gedaan. Al in de IJzertijd, ongeveer drieduizend jaar geleden, woonden hier mensen. Ze leefden in kleine groepen, vaak niet meer dan een paar families. In de buurt liggen veel grafheuvels uit die tijd. In de bodem zijn paalsporen van boerderijen uit de IJzertijd gevonden. Met dat patroon als voorbeeld is een kleine boerderij nagebouwd. Daarbij zijn zoveel mogelijk lokale materialen gebruikt.
Een ijzertijdboerderij bestaat uit een woongedeelte en een stalgedeelte. Er werden hoofdzakelijk koeien, maar ook varkens, schapen en geiten gehouden. Vanaf de ijzertijd ook paarden. Ze werden gegeten en de koeien, schapen en geiten werden ook gemolken. Ossen en paarden werden gebruikt als last- en trekdier. Kippen waren er nog niet, die brachten de Romeinen pas mee. Er zijn potten gevonden die gebruikt werden om te koken en om etenswaren in te bewaren. IJzer, brons en vuursteen werden gebruikt voor gereedschappen en wapens. Ook sieraden van glas, brons en goud zijn gevonden. Kleding werd gemaakt van wol, leer of bont en bestond uit een onderkleed dat om het lichaam werd geslagen met een mantel erover. Vanaf de ijzertijd werden ook broeken gedragen.
Stuifzanden worden wel de woestijnen van Nederland genoemd. Zomers kan het net boven het zand wel 50 graden worden en in de nacht is een temperatuur tegen het vriespunt aan niet ongebruikelijk. Het stuivende zand is in de middeleeuwen ontstaan. Door intensief gebruik van de mens raakte de heide beschadigd waardoor het onderliggende dekzand vrij kwam en begon te stuiven. Door de komst van kunstmest in de 20e eeuw werd de heide minder intensief gebruikt en groeide het zand langzaam dicht. Daarnaast was er veel vraag naar hout voor de mijnbouw waardoor er veel bos op de heide en het open zand werd geplant.